Terug naar alle onderzoeken
Indicatoren voor Vensters voor Verantwoording
In Nederland wordt via ‘Vensters voor Verantwoording’ gewerkt aan interne en externe verantwoording van en in scholen. Nadat het voortgezet onderwijs al eerder was gestart, is nu ook het primair onderwijs voorbereidingen aan het treffen voor de invoering van ‘Vensters’. Het betreft een systeem dat scholen moet ondersteunen bij hun beleid, bij opbrengstgericht werken en bij het afleggen van verantwoording.
Vraagstelling
Stichting Kennisnet heeft het ITS opdracht gegeven voor een onderzoek naar indicatoren waarvan het wenselijk is dat zij worden opgenomen in ‘Vensters voor Verantwoording’ voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. Het uitgangspunt voor deze ‘vensters’ wordt gevormd door de indicatorenset voor het primair onderwijs, Vensters PO, die nog in ontwikkeling is. Uit het onderzoek moet blijken in hoeverre deze set bruikbaar is voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (SO en VSO).
Conclusie
Uit de literatuurstudie in dit onderzoek blijkt dat scholen en besturen in het regulier onderwijs vooral behoefte hebben aan intern bruikbare informatie die kan bijdragen aan inzicht in de kwaliteit van de school en het onderwijs: informatie voor het interne of managementvenster. Vooral de mogelijkheid tot ‘benchmarking’ wordt aantrekkelijk gevonden. In het regulier onderwijs spelen de prestaties van leerlingen daarbij een belangrijke rol. Aan externe verantwoording bestaat minder behoefte. De literatuurstudie heeft geen pasklare indicatorensets voor het speciaal onderwijs opgeleverd. Wel gaf de literatuurstudie inzicht in belangrijke randvoorwaarden, legitimeerde de studie keuzen die al in het voortgezet en primair onderwijs waren gemaakt en reikte de studie enkele aanvullende indicatoren aan. De kansen op succesvolle implementatie van systemen met kwaliteitsindicatoren zijn groter als aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. De informatie moet door de gebruikers als relevant en niet-bedreigend worden ervaren, de gebruikers moeten voldoende vaardig zijn in het interpreteren van de informatie, schoolleiders moeten het gebruik stimuleren en er moet voldoende ondersteuning zijn. Ook moeten de gegevens goed toegankelijk, actueel en van goede kwaliteit zijn. In het algemeen is de conclusie getrokken dat de indicatorenset uit Vensters PO bruikbaar is voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Er zijn geen indicatoren geschrapt, maar er zijn wel twijfels over het nut van een aantal indicatoren. Daarbij gaat het om informatie over het aantal leerlingen, het voedingsgebied, voor-, tussen- en naschoolse voorzieningen, de prognose van het aantal leerlingen en baten uit sponsoring en uit de ouderbijdrage. Er treden op sommige punten verschillen qua inschatting van de waarde van indicatoren op tussen clusters in het speciaal onderwijs. Deze hebben onder meer te maken met de verschillen in organisatie en werkwijze tussen enerzijds cluster 1 en 2 en anderzijds cluster 3 en 4. Ook zijn er verschillen in informatiebehoefte tussen SO en VSO (bijvoorbeeld wat betreft stages, eindresultaten, diplomering, invulling schoolexamen, uitstroom). Verschillen in informatiebehoefte tussen het schoolniveau en het bestuursniveau werden niet of nauwelijks genoemd. Het is nu aan het onderwijsveld om te bepalen hoe bruikbaar de indicatoren voor het (voorgezet) speciaal onderwijs zijn, of zij een juiste afspiegeling van de werkelijkheid vormen, of de indicatoren voldoende objectief en cijfermatig kunnen worden ingevuld en of deze ‘toekomstbestendig’ zijn, mede met het oog op de vele ontwikkelingen die op het speciaal onderwijs afkomen